Jacques François Emile Biesemans werd op 8 juni 1919 geboren in de Kastanjeboomstraat 23 te Brussel, in de schaduw van de Sint-Jan-de-Doperkerk, de vroegere Begijnhofkerk, in een familie die al sedert vier generaties in Brussel woonachtig was. De familie verhuist in 1924 naar Watermaal-Bosvoorde, destijds nog een vrij landelijke gemeente buiten de stad, met twee bewoonde dorpskernen en een paar nevenwijken en tal van lusthuizen van de Brusselse burgerij in een golvend landschap met veel groen, en die daarenboven aan het Zoniënwoud grenst.
Dat belet de jonge Emile niet een authentiek «ketje»-Brusselaar te worden, dat het echte volkse Brussel van de tussenoorlogse en eerste naoorlogse jaren, een echt bruisende stad die «brusselde», met zijn wat eigenzinnig karakter en specifiek mengtaaltje, volop heeft gekend en meegemaakt. Hij bleef de stad steeds een warm hart toedragen, zag met pijn hoe ze in de jaren zestig en zeventig op urbanistisch vlak verloederde en constateerde met genoegen hoe men in de jaren tachtig een aantal wijken ervan weer een menselijker gezicht trachtte te geven.
Enige artistieke bedrijvigheid is de familie niet vreemd : vader en een oom aan moederszijde zijn niet onverdienstelijke amateurschilders. Emile begint zeer vroeg te tekenen: schetsen en portretten, bij voorkeur geïnspireerd door de lessen geschiedenis, vullen zijn schriften. Kennismaking met het werk van Alfred Bastien, bekende impressionistische schilder, in diens huis in de schilderachtige en romantische omgeving van de voormalige abdij Rood Klooster in het buurdorp Oudergem, lijkt bij hem tegelijk een verlangen en iets als een roeping los te maken. Vanaf 1933 volgt Biesemans de lessen in de Karel Buls normaalschool in Brussel. Kunstschilder Armand Massonet is er zijn tekenleraar. In 1934 presenteert Emile hem zijn eerste olieverfschilderijtje: een zicht vanuit het huis waar hij woont, Logisplein 26, op het Woluwedal en de «berg» van Tenreuken naar de huidige Jean Van Horenbeecklaan toe, een en al groen met enkele huisjes op de voorgrond. Massonet stimuleert hem ten zeerste. «On vient au monde avec une petite idée et on la poursuit toute sa vie», was één van zijn uitspraken. Zo heeft hij ook de jonge Biesemans op het spoor van de schoonheid gezet en hem ertoe aangespoord het te blijven volgen. Maar het leven blijft zijn eisen stellen... In 1935 gaat Biesemans als loopjongen werken bij de «Union économique», een cooperatieve winkelvereniging voor het rijkspersoneel in het centrum van Brussel. Vanaf 1936 volgt hij lessen reclametekenen en decoratie — het is de tijd van de Art déco — bij Bailly, in de kunstacademie te Elsene, waar hij ook tekenlessen krijgt van Swyncop.
In 1939 doet hij zijn legerdienst, die mobilisatie wordt, gevolgd door de oorlog. Op 27 mei 1940, voorlaatste dag van de Achttiendaagse veldtocht, wordt hij door de Duitsers gevangen genomen. Na zes maanden terug vrij, begint hij in oktober 1941 te werken bij de gemeentepolitie te Watermaal-Bosvoorde. Hij zal er de hele carrière doorlopen, van «stokagent» tot waarnemend commissaris met de graad van adjunct-commissaris-opziener. Vanaf 1945 begint Emile opnieuw te tekenen en te schilderen met olie- en waterverf. Zijn nieuwe beroep past eigenlijk niet zo best bij zijn karakter. Naast de menselijke realiteit en misère die het hem reveleert, geeft het hem echter wel de gelegenheid het dorp tot in alle uithoeken te leren kennen, het telkens opnieuw weer onder ander licht en in wisselende kleuren te bekijken, in zich op te nemen. En via het Rood Klooster, waar de geest van zoveel kunstenaars — Wouters, Bastien, De Kat, Oleffe, Haine, Delvaux, De geld, Volckaert, Javaux,... — tastbaar aanwezig lijkt, doet Biesemans dat ook met het uitgestrekte, er dan nog zeer rustig en verlaten bij liggende Zoniënwoud. Hij doorkruist het als onvermoeibare wandelaar steeds weer opnieuw, zijn toenemende liefde voor de natuur vertalend en vastleggend in het schetsboek dat hij altijd bij zich heeft — hij zal er tientallen voltekenen.
In 1948 huwt Biesemans met Elisa Van Hoe. Zoon Sam wordt in 1950 geboren. De naoorlog klaart op en kondigt weer een wat meer beloftevolle toekomst aan. Maar er moet in de eerste plaats uiteraard gewerkt en geleefd worden. Van jongsaf aan verwoed lezer, interesseert Emile zich ook hoe langer hoe meer voor toneel, film en muziek. Slenterend in het oude Brussel bezoekt hij bij elke gelegenheid musea en tentoonstellingen allerhande. Het is met een zekere gulzigheid dat hij zoveel mogelijk in zich opneemt, wellicht minder uit intellectuele honger dan uit positieve menselijke belangstelling voor mensen in het algemeen, voor individuen die hun vragen, vreugde en verdriet op een of andere creatieve manier vorm trachten te geven, in het bijzonder. Het metafysische aspect van het leven en het bestaan intrigeert hem ongetwijfeld, maar hij benadert het liever via het genot van het geboeid en actief kijken en luisteren, om dan op zijn beurt te reageren op wat hij hoort en ziet door het met potlood of penseel uitdrukking te geven op papier en doek, activiteit die voor hem in de meest uitgesproken zin een intens plezier betekent. En schilderen en tekenen doet hij uiteraard, rustig, maar zonder ophouden. Watermaal-Bosvoorde en Zoniënwoud zullen heel lang vaste geliefde inspiratiebronnen blijven. Stilaan wordt de cirkel toch breder: de Brabantse boerenbuiten, van het Leuvense tot de vier hoeken van het Pajottenland met de Zenne- en de Dendervallei, biedt een eindeloze keuze aan gevarieerde landschappen met steeds weer andere dorpsgezichten of mooi gelegen hoeven.
Familieuitstappen en -vakanties bieden de gelegenheid mooie hoekjes in Vlaanderen te ontdekken — onder meer de Vlaamse Ardennen —, aan de kust met een ander landschap en een nieuwe lucht geconfronteerd te worden, occasioneel ook met het «pays noir» in de Borinage.
Het schetsboek is steeds bij de hand, het oog enregistreert onverstoorbaar, de vingers tintelen onmiddellijk om het spel met lijn en kleur te beginnen. En intussen is de onderwerpenwaaier ook al uitgebreid met bloemstukken en stillevens — maar de open natuur zal zijn voorkeur steeds blijven wegdragen — en ook met een eerste reeks vrouwenportretten. Hij probeert ook al pentekeningen en linosneden te maken. Contact wordt gelegd met mensen die een gelijkaardige drang kennen. In 1951 wordt Biesemans lid van de «Cercle artistique de Watermael-Boitsfort», waar hij met anderen kan discussiëren, kijken, werken. Hij begint vanaf 1954 aan tentoonstellingen deel te nemen. Hij is ook nog een paar jaar lid van de kunstkring «Onze kunst» van Neder-over-Heembeek. Vanaf 1956 stelt hij regelmatig tentoon met beide kunstkringen. Intussen zijn er ook een paar bezoeken aan Amsterdam en Parijs geweest, twee steden waarvan de sfeer Emile ten zeerste aanspreekt. In 1976 verblijft hij in het landschap met de granietrotsen rond Carantec, in Bretagne. In 1981 is er nog een verblijf in de streek met de rotskusten van Robin Hood's Bay, in Noord-Engeland. In 1970 sticht Biesemans met zijn broer en een aantal vrienden in Watermaal-Bosvoorde de Vlaamse kunstkring «Sakura» — naar de Japanse benaming voor de Japanse kerselaar, die in de gemeente de parken en de tuinwijken Le Logis en Floréal siert. Hij blijft er acht jaar lang de voorzitter, secretaris en bijzonderste animator van en neemt aan elke groepstentoonstelling deel. In 1979 gaat Biesemans met pensioen. Hij weet dat zijn gezondheid hem niet in staat zal stellen alle jarenlang gekoesterde dromen te verwezenlijken. Met volle teugen genietend van de vrijheid die hem nu opeens te beurt valt, besluit de ietwat anarchistische autodidact die hij altijd geweest is, zich een paar jaar artistieke jeugdkuur te gunnen. In de Rijksschool Beeldende Kunsten te Sint-Pieters-Woluwe leert hij bij Gerard Alsteen en Luc Hoenraet naar levend model tekenen en maakt zich een aantal etstechnieken eigen. In het Rijkscentrum Hoger Onderwijs te Etterbeek leggen Carl Deroux en Maio Wassenberg vooral de nadruk op het streven naar eenvoud en zuiverheid van de lineaire tekening en op het experimenteren met abstrahering in vormgeving en compositie. Biesemans' uitdrukkingsvormen gaan meteen een veel bredere waaier bestrijken. Hij grijpt met zichtbaar jeugdig plezier, en soms ook nog wat onhandig, terug naar Art nouveau-motieven en andere stijlvoorbeelden, ontwerpt een reeks gestiIiseerde taferelen — «Zoniënwoud», «Vlaamse Ardennen» en «Limburg» sieren lokalen in de nieuwe gebouwen van de Vrije Universiteit Brussel—, tekent en schildert een hele collectie vrouwennaakten bijeen, exploreert de pastelmogelijkheden en realiseert etsen. Dat alles belet hem niet op tijd en stond naar zijn vertrouwde schilderijen- en aquarellen-onderwerpen terug te grijpen. Vijf jaren intense, gediversifieerde activiteit worden in 1985 abrupt afgebroken door ziekte. Biesemans blijft maandenlang halfblind. In het besef dat hij nooit meer zal kunnen tekenen of schilderen zoals voorheen, beproeft hij het maar met de pen. Sedert 1970 schreef hij al sporadisch, als een Brusselse mini-Simon Carmiggelt, cursiefjes in dialect voor het blad van de plaatselijke Vlaamse sociaal-culturele raad «Wabo». Hij wil voor zichzelf uitzoeken hoe hij er eigenlijk toe gekomen is toch zowat 2500 schilderijen en tekeningen te maken en tracht ook zijn zachte-waardenfilosofie te formuleren. Hij tracht zowel materieel als mentaal wat orde te brengen in die stapels schetsboeken, tekeningen, aquarellen, al dan niet ingekaderde doeken. Aarzelend blijft de hand het potlood ondervragen: de trek zit blijkbaar nog in de pols, een paar lijnen gaan toch opnieuw een huis of hoeve of boom vormen, maar uiteindelijk schrijft hij liever een zoveelste eigenzinnig beknopt overzicht van de kunstgeschiedenis... of allerlei andere beschouwingen. Emile Biesemans heeft voor alles mens onder de mensen willen zijn, liefst zoveel mogelijk in het goede. Menselijkheid en vriendschap lopen dan ook als een rode draad doorheen zijn leven en werk. Ook als kunstenaar is hij die filosofie trouw willen blijven.
Hij heeft het commerciële circuit niet opgezocht. «De kunst is een leugen, maar iedereen weet het en neemt het aan, want anders haat ik leugen en leugenaars.» Wie hem kennen en volgen wilde, thuis of op tentoonstellingen, in die speurtocht naar iets onbekends dat zich steeds weer mysterieus scheen te verplaatsen en waarover men zich kan blijven verwonderen, was en is steeds welkom. Nu hij de bijbelse leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, is hij zich goed bewust van de uiteindelijke bestemming van de mens, maar hij hoopt toch dat andere mensen na hem zich nog zullen kunnen verheugen in datgene waar hijzelf zoveel van heeft genoten. Het is ook via andere mensen dat er ten slotte al een aantal werken van hem in Nederland, Frankrijk, Italië, Engeland, Australië, Peru en de Verenigde Staten terechtgekomen zijn. Laten wij dan ook het slotwoord aan Emile Biesemans zelf: «Mijn werk is blijkbaar niet nuttig geweest nu, maar later misschien wel. — «Ijdelheid, alles is ijdelheid !» —Ik heb gewerkt voor mijn eigen genot — wie zal me dat afnemen —, maar ook voor onbekende mensen, die ik nooit zal kennen en die mij ook niet zullen kennen. Misschien wordt mijn werk eens vernietigd door een ramp, door dwaze iconoclasten, of door een oorlog, of gewoon door onverschilligheid. Alles is ijdelheid, maar ik verkies deze ijdelheid: 't is de mijne, en ze doet geen kwaad.» (uit «Bekentenissen van een schilder», juni 1987).
Zijn gezondheid gaat achteruit, hij wordt blind en sterft op 27 september 1996, enkele maanden na een groot geluksmoment gekend te hebben met de geboorte van Matteo, zijn enige kleinzoon.
Tekst van Willy Devos